Veranderende veranderingen
Hein van Dongen, filosofiedocent
Dit artikel is ook verschenen in het tijdschrift Mantra
“Niets is constant behalve de verandering.” Het is een mooie uitspraak, maar zoals zoveel tegeltjeswijsheden is ze ook wat misleidend. Want de dingen veranderingen niet steeds op dezelfde, constante manier. Er zijn allerlei verschillende vormen van veranderingen, snelle, langzame, geleidelijke en plotselinge, oppervlakkige en ingrijpende. Bovendien worden de veranderingen die we opmerken zichtbaar, doordat we met elkaar een sensitiviteit hebben ontwikkeld voor juist die veranderingen die voor ons van belang zijn. Soms merk je dat je teveel op een ingesleten duiding van veranderingspatronen was gericht. Dan constateer je achteraf dat je in de verte hebt zitten staren terwijl je niet zag wat er voor je voeten gebeurde (of andersom natuurlijk…)
De transformatie van de dingen
In dit artikel verken ik een paar min of meer stereotiepe manieren om naar verandering te kijken. Vanuit de hoop dat we ons niet alleen over veranderingen blijven verwonderen, maar ook vanuit de gedachte dat het zien van veranderingen ook samenhangt met je bereidheid om zelf te veranderen.
Eén van de eenvoudigste en mooiste verhalen over verandering is het volgende. “Zhuang Zhou droomde eens dat hij een vlinder was, een fladderende vlinder die, volkomen in z’n sas, niet wist dat ie Zhou was. Toen hij plotseling ontwaakte, was hij in levende lijve Zhou. Nu weet ik niet of Zhou droomde dat hij een vlinder was of dat de vlinder droomde dat ie Zhou was. Toch moet er tussen Zhou en de vlinder een onderscheid bestaan. Dit is wat de ‘transformatie van de dingen’ genoemd wordt.”
Dit verhaal van de Taoïstische wijze Zhuangzi geeft een oeroud model van verandering weer: het cyclische denken. Het is een levend motief in de ervaring van natuurvolkeren, maar speelt ook in de Chinese traditie een grote rol. Zoals de lente gevolgd wordt door de zomer, de herfst en de winter, en er na die winter weer een nieuwe lente komt, zo komt er na de rups een vlinder en na de vlinder weer een rups. Door zijn getransformeerde staat met die vlinder te vergelijken laat Zhuangzi ook juist zien dat hij zijn huidige situatie als die van een rups ziet. Het verhaal gaat daarmee over de verbinding van- en de overgang tussen de vrije vlucht en het aardse geknaag.
Cyclisch denken: de seizoenen
Deze cyclische opvatting van veranderingen wordt heel mooi weergegeven in het symbool van yin en yang. Yang, het lichte en actieve beginsel en yin (het donkere en volgzame) staan niet alleen in een voortdurende wisselwerking, maar gaan ook in elkaar over. Daarom is in de kern van het lichte yang een donker puntje te zien: yin. En andersom: in de kern van het volgen (yin) begint het leiden (yang).
Een dergelijk cyclisch denken speelt ook een rol in de Afrikaanse filosofie.
De hoofdstroming van Afrikaanse filosofie ten zuiden van de Sahara wordt gekenmerkt door een denken in binaire complementariteit, in krachten van het leven en in overgangen. In 2014 publiceerde de Nigeriaanse filosofe Olúwolé het boek Socrates and Òrúnmìlà, waarin tien jaar onderzoek over de Afrikaanse filosoof Òrúnmìlà is vastgelegd. Olúwolé onderbouwt met uitgebreid gedocumenteerde bewijsvoering het historische bestaan van de filosoof Òrúnmìlà, die ongeveer in dezelfde periode als Socrates heeft geleefd.
Òrúnmìlà gaat uit van het idee van binaire complementariteit. In het geval van binaire opposities sluiten twee mogelijkheden elkaar uit (contradictie): iets is het geval of niet en de twee mogelijkheden kunnen niet samen voorkomen. Bij binaire complementariteit verschillen de mogelijkheden weliswaar, maar ze vullen elkaar aan tot een geheel. Tussen dag en nacht bijvoorbeeld bestaat niet slechts een overgangsgebied, de schemering, maar het is zelfs zo dat de nacht opkomt op het hoogst van de dag en de dag begint in het holst van de nacht. Dit principe kan ook heel dramatisch verwoord worden. Wanneer begint iemand te sterven? Dat is bij zijn geboorte. En wanneer begint het leven? Bij de dood.
Als we niet denken vanuit opposities, maar vanuit binaire complementariteit, dan sluiten dag en nacht, leven en dood, binnen of buiten, lichaam en geest (of bijvoorbeeld yin en yang) elkaar dus helemaal niet uit, maar impliceren ze voortdurend elkaars aanwezigheid.
In de Chinese cultuur is al heel vroeg een systeem van duiding ontstaan (de I Tjing), dat gebruik maakt van combinaties van yin en yang, die uitgebeeld worden door respectievelijk onderbroken en ononderbroken lijnen. Het is fascinerend dat veranderingen volgens deze manier van denken dus geen massieve processen zijn, maar dat ze gelaagd zijnen bestaan uit veranderingen te midden van continuïteit en continuïteit te midden van veranderingen. De tekens van de I Tjing symboliseren niet zozeer statische toestanden, maar overgangssituaties: geen haltes waarop de levensstroom stilstaat alvorens weer in beweging te komen, maar als het ware wendingen in de melodie van het leven, die geen moment stilvalt.
In de Chinese opvatting van transformatie leiden veranderingen overigens niet direct tot onbekende, nieuwe en onduidbare situaties: de wegen waarlangs de veranderingen kunnen verlopen zijn in beginsel eeuwenoud. Misschien heeft dit te maken met de traditie van de voorouderverering: als je al te luid roept dat je het anders en beter gaat doen dan zij kun je de toorn oproepen van degenen uit wie je bent voorgekomen.
Lineair denken: van heilsfeiten naar evolutie en energie
De circulaire opvatting van verandering staat haaks op een andere denkwijze die we kennen vanuit de monotheïstische godsdiensten: het Jodendom, het Christendom en de Islam. ‘Laat de heidenen in kringetjes ronddraaien’ zegt Sint Augustinus, en hij legt uit dat voor de Christen de geschiedenis juist bestaat uit eenmalige heilsfeiten: de schepping, de zondeval, de geboorte van Christus, het zoenoffer, en het op handen zijnde Koninkrijk Gods, ‘een nieuwe Hemel en een nieuwe Aarde’. Unieke historische gebeurtenissen, die nooit terug kunnen keren. De voorstellingen van het leven na de dood in deze tradities zijn meestal ook lineair en niet cyclisch. Ze gaan meestal niet over reïncarnatie, maar over een nieuwe getransformeerde staat: een hiernamaals.
Ook het scheppingsverhaal uit Genesis bestaat uit unieke, eenmalige stadia. Het is evenmin cyclisch, maar het lijkt op op het werk van mensen, die hun verhalen chronologisch vertellen en hun producten (scheppingen) stapsgewijs maken. De evolutieleer stemt wat dit betreft veel meer overeen met het verhaal uit de Bijbel dan mensen zich soms realiseren.
Die evolutieleer is in de westerse samenleving niet alleen een wetenschappelijke theorie, maar ook een maatschappelijk beleden geloof. Denk alleen maar aan de opwinding over innovaties, de voortdurende drang naar iets nieuws. Dit idee van vooruitgang sluit beter aan bij het idee van een heilsgeschiedenis dan bij het cyclische denken. De evolutieleer stamt dan ook herkenbaar uit het Victoriaanse Groot-Britannië, waarin de mens de grootste afstand ervoer tot zijn ‘primitieve’ voorouders.
In dat Victoriaanse rijk ontstond in dezelfde tijd een andere, net zo invloedrijke wetenschap: de energiefysica. Maar het is opmerkelijk dat deze natuurkunde het vooruitgangsverhaal omkeerde. In beginsel is de hoeveelheid energie in de kosmos constant – ze kan van de ene vorm in de andere worden overgezet. Maar bij elke transformatie gaat er bruikbare energie verloren. Die rest kan volgens de behoudswetten niet verdwijnen, maar ze wordt verstrooid (oftewel: ze dissipeert) in de vorm van warmte. Dit proces noemt men entropie, wat letterlijk ‘in omkering’ betekent. In de alledaagse wereld bemerken we deze dissipatie voortdurend. Een gloeilamp verspreidt licht, maar verliest een deel van zijn nuttige energie als warmte aan de omgeving. De zuigkracht van de stofzuiger (in Watts) is een stuk lager dan het wattage van zijn stroomverbruik.
We bemerken ook in de evolutieleer het contrast tussen de opgaande lijn van de steeds complexere vormen en de neergaande lijn van de entropie. Het is een ‘levenswet’ dat niet alleen je spieren, maar ook je verstand en je gevoelsleven groeien door ze te gebruiken. Daar staat de schimmige entropiewet tegenover, die zegt dat alles wat gebruikt wordt ook slijt.
De vooruitzichten voor de kosmos als geheel zijn volgens de energiefysica somber. Uiteindelijk zal de entropie het winnen en zal het heelal over miljarden jaren de ‘warmtedood’ zijn gestorven. Dan zal er geen enkele energietransformatie meer plaatsvinden, is alle leven verdwenen en alle stof vergaan. Je wordt er niet vrolijk van als je bedenkt dat u en ik dan niemand meer hebben om over deze tragische situatie te praten.
Omkeringen
Een ander beeld van transformatie – eveneens lineair – is ons eigen mensenleven of onze loopbaan – althans op de manier zoals de cultuur ons min of meer dwingt om daar naar te kijken. Het ideaal is hierin ook een soort evolutie of een heilsgeschiedenis in het klein: leven en leren, opgeleid worden, trouwen, promoveren, de top bereiken. Die top ligt dan ergens in het midden, of daar zelfs een stuk voorbij. Maar op een zeker moment krijgt het leven toch een andere richting: de afdaling, die in ongemerkt al lang was ingezet, gaat zich pijnlijk manifesteren. Allerlei boekjes raden ons aan ons leven als een Project of zelfs een Bedrijf ter hand te nemen, maar zo gedacht gaat dat bedrijf uiteindelijk ten onder, tenzij je in reïncarnatie of familiekarma gelooft. Onze levenscurve lijkt zo gezien dus op een omgekeerde U.
Interessant is dat er veel mystieke en esoterische leringen zijn die een tegengestelde voorstelling hebben: op het moment waarop de mens helemaal geslaagd is hij zo in zijn ‘stoffelijk leven’ gezakt, dat hij een dieptepunt in zijn proces heeft bereikt. Deze ontwikkeling ziet er juist uit als de letter U, met de bodem in het midden. Het leven begint in een open staat van mogelijkheden, maar omdat je steeds meer gehecht raakt aan (of gehackt wordt door) de doelen en waarden van de prestatie en consumptiemaatschappij verlies je die openheid en verval je tot conformisme. Pas wanneer er een crisis komt word je gedwongen na te denken over het hoe en waarom van je bestaan en is er weer een opgang mogelijk.
Kortom: we kunnen veranderingen op verschillende manieren duiden: in het licht van evolutie of in het licht van de entropie, als groei of als verval, als een lineair proces of als een cyclisch proces. In de wijze waarop we naar elkaar, de wereld en onszelf kijken lopen verschillende verhalen over verandering door elkaar. Vanuit een voorstelling die niet goed aansluit bij onze ervaring worden de transformaties die we ondergaan een min of meer zinloze aaneenschakeling van gebeurtenissen, vanuit een andere duiding kunnen de gebeurtenissen op hun plaats vallen.
Welk model van veranderingen kiezen we?Wat is er nu echt aan de hand?
Deze vraag is betekenisloos zolang je hem niet op een concrete situatie richt. Mijn aanbeveling zou zijn om (als eerste stap) bij de veranderingen die je waarneemt te kijken naar de manier waarop je geneigd bent die te duiden en vervolgens na te gaan of je dat ook anders zou kunnen doen.
Veranderingen in de ‘spirituele sector’…
Een voorbeeld: de ontkerkelijking. Wat we waarnemen is een enorme daling van het kerkbezoek. Recentelijk is becijferd dat in Nederland gemiddeld 367 mensen per dag de kerk verlaten. Men noemt dit secularisatie, en men beschouwt het als een onomkeerbaar proces. Vanuit de kerken, waar steeds meer banken leeg blijven, ziet dit eruit als verval. De kerken proberen het tij te keren door ‘de boodschap helderder te brengen’, tot nu toe meestal zonder enig resultaat. Wat men met spijt waarneemt is dat veel mensen buiten de kerk naar zin zoeken.
Dat woord ‘zoeken’ is hier dubbelzinnig. Zoeken doe je meestal tot je iets gevonden hebt. Maar wat men niet ziet, is dat het zoeken van iemand die kritisch zijn eigen gang wil gaan niet meer lijkt op het zoeken van iemand die verdwaald is. De zoekers zijn geen mensen meer die verlangen naar de geborgenheid van een ouderwetse zuil. Zij zoeken niet tot ze het gevonden hebben, zoeken is voor hen een permanente modus geworden, de modus van steeds blijven rondkijken en je gevoel volgen.
Verschillende theologen en filosofen zijn hier wat cynisch over. Er wordt soms laatdunkend gesproken over ‘reli-shoppen’ en ‘religie-supermarkten.’ Maar als deze mensen geen verloren schapen zijn die op zoek zijn naar hun ware Herder, wat zijn zij dan? Vanuit de kerken gezien is hier dus sprake van een soort entropie, verval dat van het ooit bloeiende genootschap hooguit nog een bedrijf kan maken om de leegstaande kerkgebouwen te verhuren. Vanuit de gelovigen is er misschien wel sprake van evolutie: zelf mogen onderzoeken in plaats van te vertrouwen op bevindingen van andere mensen uit andere tijden. Vanuit de gedachte aan cyclische ontwikkelingen kunnen we zien dat de impuls en inspiratie van de spiritualiteit nog steeds bestaan, maar zijn overgegaan op andere dragers: geen statische gemeenten, maar dynamische netwerken van gelijkgestemde zielen. De preek over de nieuwe hemel en de nieuwe aarde lijkt te zijn uitgewerkt, als gevolg van vernieuwingen op aarde die de kerken niet hebben waargenomen.
…en de blijvende ‘spirit’
De mens heeft een ‘spirit’, daarmee bedoel ik de waarden en idealen die hem bezielen, de ‘dynamogenetische krachten’ die hem in beweging brengen om iets van zijn leven te willen maken, om bij te dragen aan de samenleving en het leven van anderen. Als overbekend voorbeeld van zo’n waarde noem ik naastenliefde, ooit belangrijk, straks belangrijk, nu belangrijk.
Veel van deze waarden zijn eeuwenoud en we mogen erop vertrouwen dat ze blijven bestaan zolang er mensen zijn, omdat mensen nu eenmaal richting aan hun leven moeten geven. Die bezielende waarden vragen om belichaming: het gaat niet zozeer om iets wat verbaal beleden wordt, maar om waarden die geleefd en beleefbaar moeten worden gemaakt.
De religies hebben in de historie altijd geprobeerd om mensen met deze waarden te verbinden, hoeveel vertroebeling er ook soms in kon komen door machtstreven, fundamentalisme enz. De religie is natuurlijk niet de enige maatschappelijke kracht die het belang van deze waarden ervaarbaar kan maken en daar mensen mee kan inspireren: ook bijvoorbeeld de kunst en de filosofie kunnen dit.
Maar goed, terwijl de waarden die de religie uitdraagt veelal van alle tijden zijn, zijn de religies als instituut dat zeker niet. Het is wellicht de verkeerde weg om abstracte en algemene patronen (secularisatie) in de samenleving hiervoor als oorzaak aan te wijzen. De kerken zouden de basis van de terugloop van hun aanhang vooral bij zichzelf behoren te zoeken. Dan denk ik aan de woorden van Abraham Heschel: “Het is gebruikelijk om de wereldse wetenschap en de antigodsdienstige filosofie de schuld te geven van de ontluistering van de godsdienst in de hedendaagse samenleving. Het zou eerlijker zijn om de godsdienst zelf de schuld te geven van zijn nederlagen. De godsdienst raakte niet in verval omdat hij weerlegd werd, maar omdat hij niet ter zake, saai, benauwend en zouteloos werd.”
Verander de verandering
Voor alle ideeën over verandering geldt dat ze zijn geboren uit een combinatie van gebeurtenissen enerzijds en de mogelijkheden van ons menselijk voorstellingsvermogen anderzijds. Dat er zoiets als evolutie zou kunnen bestaan konden de oudere biologen zich eenvoudig weg niet voorstellen. Ik leerde op school dat er verschillende soorten dieren zijn, waarvan sommige zijn uitgestorven (zoals de dinosauriërs), nu hoor je dat de dinosauriërs helemaal niet uitgestorven zijn: ze vliegen nu rond als vogels.
Elke theorie over veranderingen is in feite een hypothese die bepaalde ervaringen aan elkaar kan relateren en andere niet. Maar vaak houden theorieën die universele patronen postuleren geen rekening met de mogelijkheid dat de veranderingen zelf veranderen. Goed, misschien is de kans dat de wisseling van de seizoenen wordt beëindigd niet zo groot, zolang we tenminste van de wereld geen woestijn maken.
Veranderingspatronen hebben vaak een afnemende vrijheidsgraad. In het begin hebben gedragingen vaak een rommelig en grillig verloop, waarbinnen ook een grote speelruimte bestaat en de systemen die zich vormen nog plastisch zijn. Na verloop van tijd stollen ze tot gewoontes en vaste systemen, kortom tot wat men ooit ‘de gevestigde orde’ noemde (bestaat die uitdrukking nog?). Over dit proces gaat de volgende spreuk van William James:
‘Wie een gedachte zaait, oogst een daad.
Wie een daad zaait oogst een gewoonte.
Wie een gewoonte zaait, oogst een karakter.
Wie een karakter zaait, oogst een bestemming.”
Aan zijn onderzoek naar religieuze ervaringen hield James de overtuiging over dat er door het ingrijpen van een hogere macht een opening in de vaste patronen kon worden bewerkstelligd, waarbij hij misschien zonder het te weten aansloot bij Plato, die sprak over een ‘door Goden gezonden onderbreking van onze conventies en gewenningen.’ Die hogere macht zag James als een ‘transmarginaal’ of ‘subliminaal’ bewustzijn (wij zouden nu misschien van ‘het onbewuste’ spreken).
Dat veranderingen juist zichtbaar worden bij persoonlijke omwentelingen werd ook door Thomas Kuhn beschreven. Hij ontdekte dat wetenschappers de overgang van de ene theorie (paradigma) naar de andere vaak als een bekering ervoeren: ze leven daarna in een andere, nieuwe wereld.
Vernieuwen is nog iets anders dan veranderen. Vernieuwen betekent dat de dingen steeds andere kwaliteiten krijgenen die vernieuwing ervaren we in onze vernieuwende ervaring van onszelf. Mensen vertellen al eeuwen over die wonderlijke momenten waarin de versluiering van de gewenning plotseling wordt doorbroken. En kunstenaars hopen ook al eeuwen met hun werk juist iets dergelijks teweeg te kunnen brengen.
De dichter Coleridge beschrijft het effect dat Wordsworth en hij beoogden met hun bundel Lyrical Ballads als: ‘de plotselinge betovering die door toevallige licht- en schaduwval (…) wordt verspreid over een bekend en vertrouwd landschap’. Dat is, zegt Coleridge, ‘the poetry of nature’, die je doet ontwaken uit de lethargie van de gewoonte.
Ook de filosoof Bergson spreekt bijna in religieuze bewoordingen over de ervaring van de voortdurende vernieuwing. ‘Wat in onze waarneming nog onbeweeglijk en verstijfd was, wordt warm en komt in beweging. Alles om ons heen komt tot leven, alles in ons leeft op. Een grote vervoering bezielt de schepselen en dingen. Hierdoor voelen wij ons opgetild, meegesleept, gedragen.’ En zo ‘ontspant zich dadelijk het verstijfde, ontwaakt het ingeslapene, herrijst het dode in onze gegalvaniseerde waarneming’.
Kortom, in onze voorstellingen van veranderingen komt onze gemeenschappelijke levenservaring samen. De veranderingen maken ook steeds nieuwe ervaringen mogelijk, waardoor niet alleen onze wereld wordt aangeraakt, maar die ook een beroep doen op iets in ons dat niet meer hetzelfde is als gisteren. En dat patroon is nu juist weer van alle tijden.